Wie ben ik?
Er was eens een klein muisje uit Sint-Michielsgestel. Hij had een klein, landelijk gesitueerd holletje aan de oevers van de Dommel. Het muisje woonde daar met vader, moeder en zusjemuis. In het achterland lagen enkele hectare graanvelden, die waren daar al sinds muizenheugenis en vormde het middel van bestaan voor het gezinnetje. Pa muis vertrok elke dag bij het ochtendgloren richting het oerwoud van aren, om noeste arbeid te verrichten; met gevaar voor eigen leven klom hij in de menshoge aren om de korrels te plukken. Bij zonsondergang keerde hij met z’n verworvenheden huiswaarts. In de tussentijd had ma muis het hol aan kant en hadden de kindermuizen zich kostelijk vermaakt op de moerasspeelplaats. Het leven van deze plattelandsmuisjes kenmerkte zich door gestructureerde bezigheden, in een omgeving waar pais en vree aan de orde van de dag is, zonder complexe muizenissen.
Er was eens een klein muisje uit Sint-Michielsgestel. Hij had een klein, landelijk gesitueerd holletje aan de oevers van de Dommel. Het muisje woonde daar met vader, moeder en zusjemuis. In het achterland lagen enkele hectare graanvelden, die waren daar al sinds muizenheugenis en vormde het middel van bestaan voor het gezinnetje. Pa muis vertrok elke dag bij het ochtendgloren richting het oerwoud van aren, om noeste arbeid te verrichten; met gevaar voor eigen leven klom hij in de menshoge aren om de korrels te plukken. Bij zonsondergang keerde hij met z’n verworvenheden huiswaarts. In de tussentijd had ma muis het hol aan kant en hadden de kindermuizen zich kostelijk vermaakt op de moerasspeelplaats. Het leven van deze plattelandsmuisjes kenmerkte zich door gestructureerde bezigheden, in een omgeving waar pais en vree aan de orde van de dag is, zonder complexe muizenissen.
Het ambacht van dorser wordt traditioneel voortgezet, van vader op zoon. Op jonge leeftijd wordt het kleine muisje al meegenomen naar de graanvelden en krijgt hij professionele scholing in cultuurgewassen. Het kleine muisje weet dan ook niet beter of hij zal zich later vestigen aan de oevers van de Dommel of in één van de nabijgelegen vinexlocaties (inpandige wandholletjes op grote schaal, gevestigd in boerenschuren) om daar met een muizinnetje een gezinnetje te beginnen. Zijn dagen zou hij slijten in de graanvelden, bij z’n gezin of in café “de Muizenval,” gevestigd in de pittoreske dorpskern.
Dit klonk het muisje niet als toekomstmuziek in de oren, hij besloot dat hij het tij in de traditionele stroming maar eens moest keren. “Ik ga naar de grote stad!” verkondigde het muisje stellig, tijdens de rituele ontbijtsessie op de enige rustdag van de familie muis. Vader liet zijn graankorrelpap staan en riep:”Wel alle gestampte muisjes nog eens aan toe, daar komt niks van in, je zult daar opgroeien voor galg en rat!” (De vergelijking met de rat, is een enorme belediging in de muizencultuur red.) Het muisje hield poot bij stuk en voegde de daad bij het woord; op de dag dat alle hogescholen en uni’s hun entreeweek beleefden, besloot muisje zich als verstekeling aan boord van een sjofele studentenmensenkoffer, te verstoppen en zodoende met OV naar de grote stad te reizen.
Het muisje wist niet wat hij meemaakte toen hij op het centraal station zich een weg moest banen op het spoor, wat een gekrioel en filevorming tussen de bielzen, die de rails vormden. Hij had wel eens wilde verhalen gehoord van muizenplagen op het spoornetwerk van de grote stad, maar toch schrok hij van het onnoemelijke gekrioel van deze muizenmassa.
De eerste dagen waren zwaar voor muis. Hij had met moeite een holletje gevonden in een aftands, uitgewoond studentenmensenhuis, waar hij niets voor zichzelf had en waar hij alles, van muizenvalopbrengst tot studentenhaver, met zijn medemuizen moest delen. Hij miste de goudgele, verse, Brabantse kazen, maar moest zich tevreden stellen met de kant-en-klare geitenkaas van de gekleurde muis aan de overkant(hij woonde tenslotte in een mediterrane buurt.) Hij voelde zich eenzaam en verloren in de grote stad. Dit gevoel werd versterkt door de stadse muizenbevolking, die hem het gevoel gaven een beetje een grijze muis te zijn. Hij piepte natuurlijk met een zacht accent en hij stak in z’n geheel grauw af bij de bonte muizen in zijn omgeving.
Muis liet zich niet de kaas van het brood eten door zijn onpersoonlijke, flamboyante soortgenoten. Hij besloot zich aan te sluiten bij een vereniging genaamd “Studentikaas”, die zich alleen maar bezig hield met het nuttigen van mout, gerst en hop, en dat was wel even andere koek dan de graangerechten die het muisje gewend was. De vereniging bestond uit een verscheidenheid van plattelandse veld- en bosmuisjes die na twee jaar geholvest te zijn in de grote stad, een behoorlijke gedaanteverwisseling hadden ondergaan en inmiddels in diehard citymouses waren getransformeerd. Je herkende ze meteen; snuitje in de lucht, staartje gekruld en het dialectisch gepiep was overgaan in een zelfverzonnen piepgebrek.
Het muisje had de tijd van z’n leven, eindelijk hoorde hij ergens bij! Hij dook het nachtleven in en zodoende leerde hij een hoop nieuwe facetten van de stad kennen. Zo maakte hij kennis met de rosse woelmuis (die zich alleen in de rosse buurt ophoudt), de relmuis en rioolrat (maatschappelijk, onaangepast individuen), kleurmuizen (de allochtone medebewoner), de stadsmuis (oorspronkelijke bewoners, bijna uitgestorven ras, hebben hun habitat grotendeels verplaatst naar andere delen van het land), de spitsmuis (muizen die ochtendkranten uitdelen op het station) en de ondergrondse woelmuis (de onderwereldpenoze.) “Zo, dacht het muisje, dat is toch mooi even overzichtelijk, je selecteert en stigmatiseert de plaatselijke bevolking en stopt ze vervolgens allemaal in een hokje naar afkomst en sociale status. Hierbij veroordeel ik mezelf tot de bonte muizen (hip, stads, bruisend, outgoing, zelfbewust, stijlvol.)” En zo geschiedde het; muis kwam, zag, “integreerde,” mat zichzelf een nieuwe bijpassende identiteit aan en overwon! (voor z’n eigen gevoel althans.)
Daar zit muis nu, tig bewogen jaren verder, genietend van z’n gerstenatjes en culinaire kaasplankjes in z’n penthouse op gepast niveau (hij had zich namelijk gesetteld in de nok van een grachtenpandzoldering.) Perfecte locatie, hoog en droog, verstoken van de rioolratten en ander gespuis, die zich ver beneden hem ophielden in de vochtige, donkere spelonken die de grote stad ook toebehoorde. “De grote stad is a-sociaal” kopte de krant, die het muisje net aan het doornemen was. Het artikel vervolgt;” wetenschappers wijden deze tendensen aan demografische feiten, er zouden té veel mensen in een té klein leefgebied wonen. Zoveel muisjes in een “klein kooitje” creëren scheve verhoudingen en rare gedragingen. Wetenschappers vergelijken het met kleine eilandjes, die verschillende groeperingen vertegenwoordigen, die het liefst van elkaar af zouden willen drijven, maar geen bewegingsvrijheid hebben en op elkaar botsen, waardoor er een agressieve, onpersoonlijke, argwanende, a-sociale ambiance ontstaat. Het door de bevolking zelf in het leven geroepen “hokjessysteem,” boekt resultaat; we bewegen ons alleen nog maar binnen in ons eigen, overvolle hokje, aldus de wetenschappers.” Het is bij de beesten af, gelukkig dat ik daar zo hoog en droog geen last van heb denkt muis en besluit z’n kleine muizenkoppie niet verder te breken over dit maatschappelijke issue. Het gaat hem tenslotte niets aan, hem is het voor de wind gegaan en hij heeft zich altijd netjes in z’n eigen hokje bewogen en zo een eigen stadsvisie gecreëerd. Hij heeft niets met de linkse relmuizenpolitiek en hij stemt rechts omdat dat nu eenmaal is wat een ondernemende, bonte muis betaamt en verwacht wordt te doen. Eigenlijk is muis vervent aanhanger van de struisvogelpolitiek (bepaalde grootheidswaanzin voor een muis, zich te vergelijken met dit gevleugelde individu, maar hij is nu eenmaal dol op zand en steekt graag z'n kleine koppie erin) en herkent zich zodoende helemaal niet in de beschreven problematiek.
Een zelfingenomen grijns siert zijn snuit als hij zijn evenbeeld ontwaart in de spiegeling van de zolderruit. Hij besluit de avond toe te proosten met nog een gerstenatje of vijf en vermaakt zichzelf met de successtorys uit z’n jongere jaren die in gedachten de revue passeren. Langzaamaan vallen z’n kleine kraaloogjes dicht en dommelt hij weg in een droomloze toestand. Dan weerklinkt er een stem, een stem uit het verleden, uit een andere, paradoxale werkelijkheid, uit de tijd dat een trotse vader z’n zoon de kneepjes van het dorsvak wilde leren;”Kijk jongen, dit zijn de aren, halverwege bevinden zich de korrels, je zult dus behendig moeten worden in het klimmen. Het zal zwaar zijn, bovendien hoe hoger je komt des smakelijker de korrels zullen zijn; de zongerijpte exemplaren groeien tenslotte helemaal bovenin en daar schuilt meteen het gevaar en de verleiding; klim nooit boven je macht en steek niet je koppie boven het graanveld uit, wanneer je toch nog de laatste, lekkerste korrel wil pakken. Je zult gestraft worden voor je gulzigheid, wanneer je, je blind staart op het onbereikbare en jezelf verliest in inhalig gedrag; de confrontatie met de maaimachine is dan onvermijdelijk. Bekijk liever wat er wel binnen je macht ligt en bedenk ook wat je te verliezen hebt. Blijf bij jezelf, hou je koppie erbij, want de mensen de je liefhebben in je omgeving zullen ten allertijden behept zijn met je en ze zullen met liefde, ook de mindere korrels dankbaar in ontvangst nemen. Zo heeft het eeuwenlang in onze familiegeschiedenis gewerkt en zo zijn we tevreden en gelukkig met elkaar.”
Muis schrikt op, de onverwachte gedachtespinsels en flarden van herinneringen, brengen een rusteloosheid bij het muisje teweeg, die hij niet eerder gekend heeft. Zijn gedachtestroom lijkt onophoudelijk, uit z’n achterzak pakt hij z’n portemonnee, opent het en werpt een blik op de zelfbewuste afbeeldingen op z’n paspoort met daarnaast de letters van z’n naam. Hij bergt de portemonnee weer op en loopt naar de boekenkast, vliegensvlug rukt hij de albums met foto’s uit de kasten en bladert ze als een bezetenen door. Het onrustige gevoel neemt niet af, dan besluit hij achter z’n jan de Mousvrie designbureau te gaan zitten en legt zich een vel papier voor de snuit. De gouden vulpen die hij na z’n boventalligheid van de bedrijfsdirectie, naast de gouden pootdruk, cadeau kreeg klemt hij vast tussen z’n pootjes. Hij laat z’n blik afdwalen naar de gegraveerde inscriptie in de pen;”Bedankt voor 30 jaar trouwe dienst.” Met een diepe zucht denkt hij terug aan het moment dat hem de pen werd uitgereikt. Jeugdig, ambitieus en pas twee jaar in dienst was de bonte directiemuis, die hem de pen overhandigde, maar succesvol genoeg en bij machte hem boventallig te verklaren. Dan drukt de muis daadkrachtig de pen op het papier en vol overgave schrijft hij de zin, die hem voor lange tijd zal bezig houden, zal plagen en vooral confronteren. Grote, bibberige halen op een smetteloos wit papier, vormen de woorden; Wie ben ik?